De Wet Huurbescherming weeskinderen is op 7 november 2023 aangenomen door de Eerste Kamer. Hoewel de Raad van State én Aedes van mening zijn dat er onvoldoende noodzaak is voor deze wet, is de wet toch definitief geworden. De demissionair minister streeft ernaar dat deze wet op 1 januari 2024 in werking treedt.

Het uitgangspunt is dat wanneer een huurder overlijdt, alleen de zogeheten ‘medehuurder’ in de woning mag blijven en de huur voortzet.[1] Een persoon die in de woning woont maar geen medehuurder is, kan de woningcorporatie verzoeken de huurovereenkomst te mogen voortzetten. Als de woningcorporatie dit weigert, dan kan dit verzoek vervolgens aan de rechter worden voorgelegd. De rechter keurt het verzoek goed als aan alle van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. Er bestond een ‘duurzame gemeenschappelijke huishouding’ tussen de overledene en de persoon die huurder wil worden;
  2. De persoon die huurder wil worden kan de huur betalen;
  3. De persoon die huurder wil worden kan een huisvestingsvergunning verkrijgen voor de woning (als de gemeente deze eist).

Bij kinderen van overleden huurders wordt meestal niet voldaan aan het vereiste van de duurzame gemeenschappelijke huishouding. Het uitgangspunt is, zoals vaak door rechters is bevestigd, dat kinderen uitvliegen: ze blijven niet hun hele leven bij hun ouders wonen.[2] En dan is die huishouding dus niet duurzaam.

Doordat de Wet Huurbescherming weeskinderen nu is aangenomen, bestaat dus een uitzondering op de hiervoor genoemde hoofdregel dat kinderen van overleden huurders in principe de huur niet voortzetten, omdat zij geen duurzame gemeenschappelijke huishouding hadden met hun ouders. De Wet Huurbescherming weeskinderen bepaalt namelijk dat thuiswonende, meerderjarige kinderen van wie de ouders overlijden, tot en met hun 27e levensjaar in de woning kunnen blijven wonen. Ook is het voor woningcorporaties verplicht om het weeskind kort na het overlijden van de ouder te informeren over de toekomstige woonsituatie en de mogelijkheid het huurcontract tot en met hun 27e levensjaar voort te zetten. Verder moet de huur voor weeskinderen tot en met 22 jaar worden verlaagd naar de huurtoeslaggrens. Tot slot mag de woningcorporatie de huur alleen opzeggen vanaf het 28e levensjaar, indien blijkt dat het weeskind een passende vervangende huurwoning voor onbepaalde tijd kan verkrijgen. De woningcorporatie moet dus met veel zaken rekening houden indien een huurder overlijdt en deze thuiswonende kinderen had die in de woning willen blijven.

 

[1] Artikel 7:268 BW.

[2] Zoals de Hoge Raad op 12 maart 1982 al oordeelde (ECLI:NL:HR:1982:AG4340) en op 17 januari 2014 nog eens bevestigde (ECLI:NL:HR:2014:93): “(…)  in de regel [is] sprake van een aflopende samenlevingssituatie.”

cursusaanbod huisvestingsadvocaten

Telefoonnummer
088-4520200

E-mail
secretariaat@huisvestingsadvocaten.nl